“Het geluid brengt vormen en wezens voort”, zegt een Tibetaanse bönpo-priester tegen Alexandra David-Néel, nadat ze heeft kennisgemaakt met zijn krachten. De Belgisch-Franse theosofe Alexandra David-Neel reisde als eerste westerse vrouw rond 1920 door Tibet. Ze bezoekt het klooster van Tesmon, dat wordt bewoond door bönpo’s, volgelingen van de oude Tibetaanse bön-religie. Eén van haar dragers struikelt in de tempel over een bankje. Als een priester hem wegstuurt, wordt hij woedend en weigert te vertrekken. Zijn kameraden proberen hem weg te trekken, maar vloekend en tierend rukt hij zich los en verwenst de priester.


Hier het verslag dat Alexandra David-Neel vervolgens doet in een van haar boeken:


"Daarna greep de bönpo, toen de man naar voren kwam, een chang [een soort bel] die naast hem stond, en zwaaide daarmee rond.

Een merkwaardig geluid, van talloze woeste kreten, vulde de zaal met een vloedgolf van trillingen en sneed mij door de oren. De

oneerbiedige boer krijste en wankelde achteruit, de armen gestrekt als om iets dreigends af te weren.

Wat was er gebeurd? Ik had niets opgemerkt, behalve dat merkwaardige geluid. Ik ging naar buiten, naar mijn dragers en vroeg het

hun. ‘Dat was een slang, zeg ik u,’ zei de boer. ‘Een slang van vuur die uit de chang kwam. Heeft u het niet gezien? Hij kwam uit de

chang toen de lama erop sloeg.’ ‘Je hebt gedroomd,’ antwoordde ik. ‘Ik heb helemaal niets gezien.’ ‘Wij hebben de slang niet gezien,

maar er schoten lichtflitsen uit de chang,’ verklaarden de andere boeren.


Ik keerde terug naar de tempel en bleef vlakbij de ingang staan, wachtend tot de dienst zou zijn afgelopen. [..]

Dat bizarre geluid dat ik had gehoord en het buitengewone visioen dat de dorpelingen hadden gezien intrigeerden mij nog steeds.

Onbewust keek ik naar de chang, het tastbare uitgangspunt van deze fantasmagorie. Het kostte de lama geen moeite mijn gedachten

te raden. ‘Wilt u nog eens horen hoe hij klinkt…’ vroeg hij me met een wat spottende glimlach. ‘U kunt hem zelf bespelen,’ zei hij en

reikte mij de chang aan. ‘Ik ben daarin nauwelijks bedreven,’ liet ik hem weten. Inderdaad leek het geluid dat ik voortbracht in geen

enkel opzicht op wat ik had gehoord.

 

‘Die ongemanierde kerel die zo tegen u tekeerging beweert dat hij een slang van vuur uit de chang heeft zien komen die zich op hem

wilde storten. De anderen hebben lichtflitsen gezien of vonken.’ ‘Dat is de kracht van het zoung [magische formule, letterlijk ‘die grijpt’]

dat ik heb uitgesproken,’ verklaarde de lama met enige nadruk. Minder luid sprekend zei hij: ‘Het geluid brengt vormen en wezens

voort… het geluid bezielt ze…’ Ik denk dat hij een tekst citeerde.

‘Sommige mensen geloven echter dat de kracht van de gedachte uitgaat boven die van het geluid,’ zei ik. ‘Er zijn ook lama’s die die

mening zijn toegedaan,’ antwoordde de bönpo. ‘Ieder kiest zijn eigen invalshoek… De wijzen van handelen verschillen. Ik ben meester

van het geluid. Door het geluid kan ik doden wat leeft en tot leven wekken wat dood is…’ [..]

Op dat moment mompelde de lama iets binnensmonds, pakte de chang en liet die een paar maal weerklinken. O wonder! In plaats van

het angstaanjagende geluid dat hij de eerste maal had doen horen, of het weinig harmonieuze dat ikzelf had voortgebracht, hoorde ik

een welluidend carillon van zilveren klokjes. Hoe was dat mogelijk? Was deze bönpo eenvoudig een kunstenaar, die zich uit de wereld

had teruggetrokken, en kon iemand met de nodige oefening dergelijke uiteenlopende effecten bereiken op een zo primitief instrument

als de chang, of moest ik geloof hechten aan wat hij zo trots had verklaard, dat hij ‘meester van het geluid’ was? [..]





De volgende dag bezoekt ze de bön-priester nog een keer:


“U denkt aan de chang, niet? Waarom hecht u zoveel waarde aan zoiets onbenulligs? Het geluid heeft wel andere mysteriën.

Alle wezens, alle dingen, zelfs de dingen die niet bezield schijnen, brengen geluid voort. Elk wezen, elk ding heeft een geheel eigen geluid, maar dit geluid ondergaat veranderingen, afhankelijk van de fase waarin het ding of het wezen dat het geluid voortbrengt, zich bevindt. Hoe dat in zijn werk gaat? – Alles is een verzameling van atomen die dansen, en al bewegend geluiden produceren.

Men zegt dat in den beginne de wind, door een ronddraaiende beweging te maken, de gyatams vormde, de basis van onze wereld. Deze beweging van de wind was welluidend en het was dit soort geluid dat vorm en materie van het gyatam tot een geheel samenvoegde.

De eerste gyatams zongen, en uit hen ontsproten vormen die op hun beurt

andere voortbrachten, door de kracht van het geluid dat zij maakten.


Dit geldt niet slechts voor wat vroeger is gebeurd; het is nu nog zo. Elke atoom zingt zonder onderbreking zijn lied en elk moment

worden door het geluid grove of fijne substanties geschapen. En zoals er scheppende geluiden bestaan die aaneenvoegen, zo zijn er

ook geluiden die vernietigen, die ontbinden. Iemand die in staat is beide geluiden te produceren kan naar believen voortbrengen en

vernietigen.

In feite zou een doubthob [siddha, wonderdoener] die het ‘elementaire vernietigende geluid’ kan produceren – het geluid dat zelf ten

grondslag ligt aan de vernietigende geluiden – deze wereld kunnen wegvagen, en alle werelden van de goden, tot de wereld van de

grote ‘Drieëndertig’ waarover de Boeddhisten spreken, aan toe.”





Copyright @ All Rights Reserved